Een groepstentoonstelling met Jean-Marie Appriou, Olga Balema, Daniel Dewar & Grégory Gicquel, Steinar Haga Kristensen, Jessica Warboys en Amelie von Wulffen.
Vanaf er zich een afstand had ingesteld tussen het landschap en de vroege, bloeiende steden, hebben mensen voortdurend gehunkerd naar een frisse, onschuldige en bucolische vlucht, om zich zo de tijd te herinneren of te verbeelden dat ze in symbiose met de natuur evolueerden.
De pastorale ontstond als literaire vorm in de 3de eeuw v.Chr. in Griekenland met de bucolische geschriften van Theocritus, die een tijd schetsen waarin mensen in harmonie met de natuur leefden. Voor hem hebben de Griekse dichter Hesiodus, en na hem, de Romeinse dichter Vergilius, de symbiose tussen mens en omgeving geëvoqueerd. Hoewel in de eerste pastorale poëzie de arbeidscyclus en de reële sociale omstandigheden van het landleven weerklinken, maakte wat later een idealiserende toon en een mythische gedachtenis opgang, terwijl er tegelijk nieuwe spanningen ontstonden tussen land en arbeid. Pastorale literatuur prees de natuurlijke schoonheid, onschuld en eenvoud vanuit het perspectief van de Hellenistische stad, terwijl ze in wezen speelde met het contrast tussen de zorgeloze geneugten van het landelijke leven en de dreiging van verlies of uitzetting als gevolg van handel en oorlog.
Na verloop van tijd heeft de gangbare opvatting van het pastorale in de westerse wereld belangrijke transformaties ondergaan, zij het via de neoclassicistische schilderkunst, de Duitse romantiek of de postindustriële Engels literatuur.
Gedurende de 18de eeuw zouden de natuur en het landschap bijvoorbeeld het theater worden van de romantische liefde, waarin herders, nimfen en boeren optreden voor het plezier van de aristocratie. Een goed voorbeeld is Marie-Antoinettes ‘Hameau de La Reine’ in Versailles, waar wat ooit beschouwd werd als de activiteiten van landarbeiders gereduceerd werd tot opvoeringen van folkloristische vormen en gebaren. Eeuwen later lijkt het idee van het pastorale, terwijl het de grenzen van architectuur en literatuur overschrijdt, vereeuwigd te worden in Eric Rohmers nouvelle vague-cinema, die oscilleert tussen platteland en stad, met scènes ergens tussen spontaniteit en vertoon, hyperbewustzijn en echte onschuld in.
In het huidige tijdperk van globalisering lijkt onze traditie van te verlangen naar een arcadisch toevluchtsoord verstoord. Terwijl onze relatie tot het landschap nu doordrongen is van een nieuw gevoel van ecologische schuld, verantwoordelijkheid, regressie en vooruitgang, is de kijk op het landschap geëvolueerd naar een bewustere en meer dubbelzinnige interpretatie.
De groepstentoonstelling Pastoral Myths brengt zes kunstenaars samen. Ze suggereert een unieke en afwijkende analyse van pastorale esthetiek en pastorale ideeën. De werken in de tentoonstelling integreren (en spelen met) kunsthistorische stijlen in een tegelijk affirmerende en kritische relatie tot omgeving, land en landelijkheid. Naast een goed doordacht begrip van wat het pastorale genre kan genoemd worden, ontwikkelen de kunstenaars in de tentoonstelling een praktijk die getuigt van een fysieke, mythische en cultureel opvatting van het landschap die vertrekt vanuit hun persoonlijk en lokaal perspectief.
Samengesteld door Anne-Claire Schmitz
Tentoonstellingstekst